zaterdag 19 november 2016

verbondenheid in kwetsbaarheid

Kwetsbaarheid. Ik stel mezelf soms de vraag wanneer ik eigenlijk echt kwetsbaar ben. Als je in de hulpverlening zit, zeker als student, dan word je zo vaak met je eigen gevoeligheden geconfronteerd dat het een vanzelfsprekendheid wordt. Sommige dingen zijn zo genormaliseerd dat ze niet meer gevoelig te noemen zijn. Maar door het continu in contact komen met een dynamiek van pijn, verdriet en kracht worden al snel nieuwe stukken of nieuwe lagen geraakt. Zo ben je constant in verandering.  
In een maatschappij waar kwetsbaarheid niet wenselijk is, is dat een hele oriëntatie. Kwetsbaar zijn betekent moeten kijken naar stukken in jezelf. Kijken naar jezelf betekent stilstaan. Maar wanneer mag je stilstaan? Angst, woede en verdriet zijn emoties waar we schrik van hebben. We nemen liever een pilletje dan het te moeten voelen. Of erger nog, we geven liever een pilletje dan dat we iemand zijn kwetsbaarheid moeten opvangen. 
Als iemand is gestorven of een trauma heeft meegemaakt mijden we het om erover te praten, we willen geen oude wonden openrijten. Maar de wonden zijn er wel. En ze worden vaak niet verzorgd. Ze ontsteken. En zelfs dat negeren we. 
Het is zo vanzelfsprekend, dat ik me vaak schuldig voelde, wanneer ik geconfronteerd werd met pijn en verdriet. Veel mensen herkennen vast dat je soms gewoon in het ritme leeft. Je doet wat je moet doen, je gaat werken, je komt je sociale verplichtingen na, lacht vriendelijk en tegen dat je thuiskomt is het goed geweest en wil je gewoon in bed kruipen. Ik heb de periodes dat ik op automatische piloot leef, tot iets me raakt en ik de confrontatie voel met mijn eigen stukken. Tot mijn lichaam me smeekt om te luisteren. Als er iets is dat ik heb geleerd, is het dat dat de momenten zijn dat ik moet luisteren naar mijn lichaam. Dat ik het moet toelaten. Zelfs al zijn het niet de leukste emoties, het voelt als thuiskomen. Het voelt alsof ik na een periode van automatiek, terug in contact sta met mezelf. Ik ben verbonden, ik communiceer. Mijn lichaam praat en mijn geest luistert. Ik leer mezelf een beetje beter kennen. Uiteindelijk ben ik ook niet meer bang om geconfronteerd te worden met de pijn uit men verleden, om men gevoeligheden te raken. Want ik weet dat door het toe te laten, ik weer dichter bij mezelf kan komen. 
Nu ik stage loop in een therapeutische gemeenschap, zie ik trouwens nog veel mooiere dingen ontstaan. Door zo veel tijd te spenderen bij mensen die continu 'gedwongen' worden om bij hun gevoelens stil te staan, samen, zie ik de meest fantastische dingen gebeuren.
Mensen die zo veel kwaadheid hebben en uitspreken, die zoveel angst, pijn, schaamte en vernedering kennen, en uitspreken, laten de diepste, vuilste, meest pijnlijke kanten van zichzelf zien aan elkaar. En in die kwetsbaarheid ontstaat een verbondenheid die je in het dagelijks leven bijna onmogelijk kan bereiken. In een omgeving waar je niet kan weglopen van elkaar, brengt kwaadheid mensen dichter bij elkaar. Je bent niet ziek omdat je je gevoelens toelaat en deelt. Nee, dat is net genezen. Samen genezen. 
Machtsspelletjes zijn niet mogelijk wanneer je leeft volgens onvoorwaardelijke eerlijkheid. Wanneer we leren om te stoppen met bang zijn voor onze kwetsbaarheid, nemen we terug heel veel controle in handen. Door het laten zakken van onze muren, hebben we geen muren meer om tegen te vechten. Enkel wie we zijn blijft over. Enkel een open ruimte voor eerlijke, oprechte dialoog. Daar zijn geen wapens tegen. We kunnen nog gekwetst worden, maar we hebben onszelf dan de handvaten gegeven om deze kwetsbaarheid te gebruiken om dichter bij onszelf te komen. En om dichter bij anderen te komen.
Het beste wapen tegen haat en macht, is zelf kwetsbaar durven zijn. Het lef hebben om geen spelletjes te spelen en de wonde open en bloot op tafel te leggen. Zonder angst. Met het vertrouwen dat elke wonde geheeld kan worden. En misschien, heel misschien, inspireert die moed, om samen naar een wonde te kijken, en te communiceren vanuit verbondenheid. 


dinsdag 15 november 2016

Na de leegte...




Ik voel hun aanwezigheid. In mij. In elke cel van mijn lichaam. Alsof ze nog steeds bij me zijn. Ik voel hun adem op mijn nek. Ik voel hun handen op mijn borstkas. Op mijn lijf. Ik wil ademen, maar ik kan het niet. Het vraagt te veel van mij. Ik bevries. Want ik ben bang voor wat er kan gebeuren als ik beweeg.
Ik wil wenen. Al dagen. Ik voel dat mijn lichaam het uit haar systeem wil gooien. Maar het blokkeert. Het blokkeert, want ik mag niet bewegen. Stilletjes wachten tot het over is. Dat is het veiligst. Laten gebeuren. Laten overkomen.
Ik kan niet eens kwaad zijn. Echt niet. Gewoon, bang. Vaak niet, maar nu weer even wel.
Machteloosheid… ik kan er niet tegen. En toch voel ik me zo zwak, net als toen… Alsof ik ook nu, nog steeds niets zou kunnen doen. De moed zinkt weg. Heeft het allemaal wel nut gehad? Al dat vechten, dat ‘sterker worden’? Diep vanbinnen ben ik nog altijd dat kleine, bange meisje. Weerloos.
Mijn lichaam verlangt terug naar het leegzijn. Zo een diep verlangen om mezelf terug te reduceren naar de lege plant die ik ooit was. De leegte was een veilige haven. Een thuis. Waar zij nooit binnen konden. Waar niemand ooit binnen kon. Alleen ik. En een oneindigheid van leegte. Een grote witte ruimte, met grote vierkante witte tegels. Daar kon ik even gaan zitten als ik moest vluchten.
De pijn en de kwetsbaarheid bleven achter in die grote waas van realiteit. Mijn kleren bleven aan, enkel mijn identiteit werd ontdaan. Maar dat was een prijs die ik wou betalen. De last van mijn identiteit was toch te zwaar om te dragen. Ze mochten hem hebben. Ze mochten hem houden!
Angst was mijn nieuwe identiteit. Angst en leegte. Die hielden me veilig. Mijn persoonlijkheid was zwak. Die kon mij niet beschermen. Ik kon hem mij niet permitteren.
Angst vervaagde en leegte overspoelde. De grote witte tegels vervaagden naar een allesomvattende nietsheid. Met in de verte de onomkeerbaarheid. Een onomkeerbaarheid die stilletjesaan alles opslokte wat ooit zou kunnen zijn.
Ik zag hem dichterbij komen en alles meenemen wat ooit dierbaar had kunnen zijn.
Heel dankbaar moest ik afscheid nemen. Mijn leegte verlaten, voor ik niets meer had. Terug naar de grote boze wereld, niet wetende wat me daar te wachten stond.
Overleven zonder leegte. Enkel nog angst. Hier en daar een stukje identiteit terug bijéénsprokkelen. Zij waren weg. Al de geesten van het verleden. Ver weg, maar men lichaam kende ze nog. En voelde ze nog overal.
Er waren er meer van hen. Met andere manieren, maar ze deden hetzelfde. De kern van mijn identiteit verstoten. Verbranden.
Het verlangen naar mijn leegte was groot. Maar ik vocht.
De leegte is ingewisseld voor een realiteit waar men identiteit sterk genoeg is om me veilig te houden. Waar de restanten angst kunnen schuilen in de kracht van vertrouwen. En waar het pad van overleven vruchtbare grond is geworden waar bomen groeien, die zuurstof geven. Waar fruitbomen groeien die energie kunnen geven en waar er tussen de netels ook weer bloemetjes staan.
Maar in de realiteit moet je alles erbij nemen. Ze kan me niet afdekken voor hun adem, die ik soms terug in mijn nek voel. Die blijft soms nog een paar dagen bij me.
Soms is die adem er uit het niets, weet ik niet goed waarom. Soms komt ie als ik me kwetsbaar voel, zoals ik me toen voelde. Als ik van iemand hou en ik bang wordt dat die dezelfde macht over me kan hebben als zij hadden. Bang dat ik machteloos word. Soms is het denk ik gewoon een herinnering van mijn lichaam, om te zorgen dat ik tijdig de tijd neem om te voelen hoe het nu echt met me gaat, om te zorgen dat ik wegblijf van die leegte.
Soms komt hun adem terug wat dieper binnen. Dan begin ik weer te bevriezen. Dan voel ik de pijn die ik achterliet toen ik in mijn leegte vluchtte. Omdat ik nu kies om uit mijn leegte te blijven. Toen moest ik, ik had geen keuze. Ik had nooit overleefd zonder mijn leegte. Maar nu zou ik mijn lichaam onrecht aandoen, door niet te luisteren naar wat het toen heeft moeten meemaken. Net zoals mensen regelmatig moeten blijven kunnen praten over hun angst en pijn, heeft mijn lichaam ook nog het één en ander te vertellen, voor het alles kan verwerken.
En ik luister. Zonder oordeel. Ik luister naar mijn lichaam en laat het haar pijn tonen. Daarna doen we terug leuke dingen samen, tot ze er weer eens nood aan heeft om gehoord te worden.
Dan mag het even bevriezen, even bang zijn, even stoppen met ademen. Want ik zal zorgen dat ze veilig blijft, ook in haar kwetsbaarste momenten.
Hun adem kan ons niets meer maken.